20. De familie Blijdenstein

Oude-Markt-1973-scaled.jpg

Stadsgeschiedenis

De doopsgezinde familie Blijdenstein komt, al in de 17e eeuw, vanuit West-Münsterland naar Twente. In 1692 vestigen zij zich in Enschede.

De familie houdt zich aanvankelijk bezig met de handel in lijnzaad en laken. Die handel floreert en in 1741 wordt het landgoed Het Amelink aangekocht. Daar wordt onder meer een doekblekerij ingericht aan een beek die ontsprong op het landgoed De Welle. De bleek is aanvankelijk een natuurbleek, waar het gerede doek, na met water te zijn besprenkeld, aan het zonlicht wordt blootgesteld, om vervolgens in de buketonne met daarin potas (een uit houtas gewonnen loogzout) te worden geloogd. Afhankelijk van de vereiste bewerking en van het weer moet het doek drie weken tot enkele maanden op de bleek doorbrengen, voor het voldoende is gebleekt.

Omdat Blijdenstein aanvankelijk als reider en later als fabrikeur voortdurend meer doek moet bleken en de mate van bleken bepalend is voor de uiteindelijke verkoopprijs, richt hij op zijn bleek een ‘looghues’ in, waarin enkele loogketels. Het doek wordt daarin geloogd met, aanvankelijk uit het buitenland betrokken, weedas (een duurdere maar betere werkende variant van potas).

Omdat er in en om de stad een levendige handel ontstaat in dit soort chemicaliën, richten Barend en Benjamin Blijdenstein met nog een andere koopman een negotie in ‘weedasch’ op , die echter slechts een vrij kort leven is beschoren. Voortaan bereidt men de weedas zelf (door de as te ‘wrijven’: te malen en te persen), met behulp van een door paarden aangedreven molen. In 1819 kent de stad nog twee van dergelijke molens, waaronder een molen aan de noordoostelijke zijde van de Hofstraat.

In 1829 wordt in het looghues de eerste stoomketel geplaatst: de eerste in Twente. In 1833 richt Thomas Ainsworth het gebouw in naar de nieuwste inzichten en vindt het loogproces machinaal plaats.

Jan Bernard Blijdenstein, jongste zoon van de eerder genoemde Barend Blijdenstein, behoort tot de Enschedese notabelen. In 1778 huwt hij met de Almelose Geertruid Schimmelpenninck, die familie is van de latere raadpensionaris.  Hij ontpopt zich als patriot, wordt volksvertegenwoordiger en in de Franse tijd burgemeester (maire) van Enschede. In 1801 richt hij, met zijn broer Benjamin en een zoon van deze Benjamin, de firma Blijdenstein en Co op, een bombazijnfabriek.

In 1806 laat hij, naast de Espoort, een stadsvilla bouwen waar onder meer ook koning Lodewijk Napoleon logeert bij zijn bezoek aan Enschede op 7 maart 1809.

In 1832 is Benjamin Willem Blijdenstein eigenaar van een terrein tussen de Achterstraat (Stadsgravenstraat) en de Noorderhagen. In 1857 wordt daar de stoomweverij Blijdenstein & Co gebouwd, die al in 1862 – bij de stadsbrand – volledig afbrandt. De fabriek wordt in 1864 herbouwd en in 1903, na nog weer een brand in de spinnerij, afgebroken. Een volledig nieuwe fabriek, bestaande uit een weverij en een sterkerij wordt in 1875 gebouwd aan de Oosterstraat, hoek Oldenzaalsestraat. De fabriek wordt in 1885 nog uitgebreid met een spinnerij.

Een zoon van Benjamin Willem Blijdenstein, Benjamin Willem jr., is advocaat en notaris. Hij is in 1836 de oprichter van het bankierskantoor B.W.Blijdenstein.  In 1858 wordt een kantoor geopend in Londen; in 1861 een kantoor in Amsterdam onder de naam ‘De Twentsche Bankvereniging’.  De bank verhuist in Enschede uiteindelijk (1910) naar een gebouw aan het Hoedemakerplein (nu een rijksmonument).

Een broer van Benjamin Willem jr., Albert Jan Blijdenstein, medefirmant van Blijdenstein & Co, richt zich op de verdere mechanisatie van het bedrijf. Blijdenstein & Co past als een van de eerste Twentse textielbedrijven stoomkracht toe en wordt daarmee toonaangevend voor de bedrijfstak. Op de Wereldtentoonstelling in Parijs (1857) ontvangt Albert Jan een erepenning.

Albert Jan Blijdenstein is opgegroeid op Het Amelink. Hij ontwikkelt er ook interesse voor landinrichting, bosbouw, e.d. Mede als gevolg van de ca 1840 ingezette markeverdelingen vallen aanzienlijk stukken grond vrij naast het door hem geërfde ouderlijk goed, bij voorbeeld Het Groote Veld en de Lonnekerberg. Het gelukt hem die gronden te verwerven en ze naar zijn inzichten te ontginnen en te beplanten met diverse houtsoorten.

A.J. Blijdenstein is ook lid van Provinciale Staten en van de Eerste Kamer, voorzitter van de Twentse Landbouwmaatschappij en de plaatselijke Kamer van Koophandel en mede-oprichter en president van de Nederlandse Heidemaatschappij.

Hij overlijdt, 66 jaar oud, in 1896 en wordt begraven op de Lonnekerberg.