Vanaf het huis Slotzicht aan de Gronausestraat was ooit bij helder weer het slot in Bentheim te zien. Slotzicht ligt op een stuwwal die in hoofdzaak is ontstaan in de derde ijstijd: het Saalien (plm. 200.000 v. Chr. – plm. 125.000 v. Chr.).
De stuwwallen in Twente zijn feitelijk de door ijsmassa’s opgestuwde randen van de glaciale bekkens van de latere rivieren de Regge en de Dinkel. In lager gelegen gebieden ligt het slecht water doorlatende keileem. Er ontstaan moerassige streken met meertjes en veenplassen.
Tijdens de laatste ijstijd (plm. 50.000 v. Chr. – 10.000 v. Chr.) heeft het landijs uit het noordoosten het huidige Nederland niet bereikt; wel is de ondergrond bevroren. Warme en koudere perioden wisselen elkaar af. Tijdens de laatste koude periode bestaat het landschap uit toendra’s en poolwoestijnen. Over de stuwwallen en in de dalen wordt een laag zand afgezet (dekzand). De daardoor ontstane dekzandkoppen zijn bepalend geweest voor de uiteindelijke verschijningsvorm van het landschap en de bruikbaarheid daarvan voor mens en dier. Dat geldt ook (de oevers van) de vele beken.
Het huidige Enschede ligt op een waaiervormige smeltwaterafzetting, op de westelijke flank van de Oost-Twentse stuwwal die loopt van Alstätte tot boven Ootmarsum. De stuwwal vormt de waterscheiding tussen het Dinkelsysteem en het Reggesysteem. Bij de Slotzichtweg is de hoogte 56 m. boven NAP; in de binnenstad 43 m., in Glanerbrug 38 m.; aan de Usselerrondweg nog slechts 31 m.
De oudste tekenen van bewoning in deze streken stammen uit het Paleolithicum, de Oude Steentijd. Op de Lonneker es zijn vuistbijlen van Neanderthalers gevonden, ca. 60.000 jaar oud. Dergelijke vondsten wijzen op een tijdelijk kampement van rendierjagers, op de hoogste plaats in de omgeving, met goed uitzicht op het jachtwild in het nog kale landschap.
Sporen van menselijke aanwezigheid in de Oude Steentijd (nu die van homo sapiens) worden ook getraceerd in de Zuid Esmarke, het Usselerveen en in Deppenbroek. De oudste stammen uit plm. 13.000 v. Chr. Het gaat dan om vuurstenen, pijlspitsen, krabbers en boortjes, die meestal worden gevonden op kleine zandkopjes in een verder drassig gebied.
Op een terrein ten oosten van het Rutbeek is in 1937 een brandlaag aangetroffen, waarin houtskoolresten. De laag – die ook elders in Europa wordt gevonden – wordt in de geologie aangeduid als de Laag van Usselo. De laag dateert uit plm. 9.000 v. Chr. en is ontstaan als gevolg van de grote bosbranden die destijds in Europa woedden. Als oorzaak daarvan wordt wel genoemd een vulkaanuitbarsting in de Eiffel, maar ook een meteorietinslag zou mogelijk kunnen zijn. Aan de opgravingen bij het Rutbeek (na WO II) is de naam verbonden van dr. C. Hijszeler, toenmalig directeur van Rijksmuseum Twenthe.
In het Mesolithicum, de Midden Steentijd (8.800 v. C -5.000 v. Chr.) is Twente begroeid met naald- en loofbossen en lage struiken. Op de hogere gronden staan vooral eiken en linden, in de moerassige gebieden vooral elzen en berken. Er wordt gejaagd op edelherten, wolven, beren, wilde zwijnen en oerossen.
Kampementen van jagers-verzamelaars uit deze periode zijn aangetroffen op beekoevers in het Usselerveen (het echtpaar Ballintijn-Wigger in 1937) en in de Esmarke aan de Sleutelweg. Beide vindplaatsen hebben de status van archeologisch monument.
De overgang naar een agrarische cultuur vindt plaats in het Neolithicum, de Nieuwe Steentijd, 5.000 v. C.- 2.000 v. C.). Rond Enschede worden sporen gevonden van boerderijen en spiekers uit de periode 3.400 v. C.- 2.000 v. Chr. De boeren vestigen zich op de flanken van de heuvels (de stuwwal en de grote zandkoppen) en maken voor hun akkers wat hoger op de hellingen een open plek in de bossen. Lager op de hellingen ligt grasland, waarop ook het vee graast.
De weinige boerderijen liggen als eilanden in het bosgebied, vlakbij beekjes. Het zijn woonstalhuizen, bewoond door meergeneratiefamilies van 8-10 personen met 20-30 dieren. In de loop van de tijd worden de boerderijen verplaatst. Het zijn zgn. ‘zwervende erven’.
Archeologen vinden naderhand op de Usseleres, de Elfrinkes en de Josinkes sporen van boerderijplattegronden: paalgaten en greppels; werktuigen zoals bijlen en ook aardewerk. De boeren maken gebruik van een ploeg (een eergetouw) en van karren op schijfwielen, getrokken door ossen.
Ook de Bronstijd (2.000 v. C.- 800 v. Chr.) heeft sporen nagelaten. Het aantal boeren neemt toe. Het landschap verandert in een halfopen parklandschap. In de IJzertijd (- 100 v. Chr.) gaat deze ontwikkeling verder. Ook uit die periode zijn er restanten van boerderijen (Usseleres, Glanerbrug). Een grafveld bij Usselo dateert eveneens uit dat tijdperk.
Al met al kan worden gesteld dat in het gebied, waarin nu de gemeente Enschede ligt, vanaf 3.400 v. Chr. continu is gewoond.
Onder meer onder de bodem van Enschede ligt op een diepte van zo’n 350 m. de Röt Formatie, die dateert van 245 miljoen jaar geleden. In 1911 wordt er zout in aangetroffen. Commerciële zoutwinning vindt voor het eerst plaats vanaf 1918 (in Boekelo). In Boekelo staan nog enkele houten boortorens. Tegenwoordig worden op boorputten de veel kleinere zouthuisjes geplaatst.