In de 19e eeuw wordt de infrastructuur in Nederland verfijnd door een verbetering van de postdienst, de aanleg van een telegraafnet en die van een telefoonnet. Vroeger of later bereiken deze ontwikkelingen ook Enschede.
De postdienst Deventer – Münster (2x per week) die al functioneert rond 1650 (na de Vrede van Münster) voert via Enschede. Het ‘Münsterse posthuis’ bevindt zich op de plaats van de r.-k. Jacobuskerk aan de Oude Markt. In 1838 verhuist het ‘postkantoor’ naar Hotel ‘De Klomp’, in 1886 naar de Zuiderhagen, in 1904 naar de Haaksbergerstraat en in 1964 naar de Boulevard. Het in 2009 definitief gesloten postkantoor is een rijksmonument.
In de loop der jaren zijn in de zich uitbreidende stad naast het ‘hoofdpostkantoor’ ook bijkantoren en agentschappen gesticht. Alle kantoren verrichtten ook bankdiensten.
De postdienst valt sinds 1803 onder de regie van de Bataafse posterijen. Van 1812 (-1989) behoort de post tot de rijksdienst. In laatstgenoemd jaar worden de posterijen (opnieuw) geprivatiseerd.
De rijkstelegraafdienst wordt opgericht in 1852. Vanaf 1855 is het ook in Enschede mogelijk ‘telegrafische berigten’ te verzenden en te ontvangen. Het transport van ‘telegrammen’ (het woord vindt pas later ingang) verloopt in het begin via bovengrondse draden, die uiteraard zeer gevoelig zijn voor de weersomstandigheden, vooral in de winter. Op de omgang van de toren van de Grote kerk bevindt zich een stellage om de draden ‘hoog te houden’. Vanaf 1886 vindt geleiding plaats door buizen tussen het station en het telegraafkantoor (aanvankelijk in ’t Striekiezer’ aan De Heurne. De openbare telegraafdienst is in 2004 opgeheven.
De elektrische ‘verspreker’ doet in Enschede zijn intrede in 1883. Het gaat dan om een plaatselijk net, beheerd door de Enschedese Telephoon Maatschappij. De gesprekken worden elk afzonderlijk met de hand tot stand gebracht door een telefoniste. Het telefoonkantoor is ondergebracht in het torentje van het stadhuis, waar alle draden van het bovengrondse net samenkomen. Het was in de beginperiode mogelijk dat de telefoniste een gesprek niet tot stand bracht omdat zij vanuit haar kantoor kon waarnemen dat de gevraagde gesprekspartner op straat liep en dus niet te bereiken was..
In 1897 heeft het Enschedese net 147 aansluitingen. Vanaf 1899 is het ook mogelijk interlokaal te bellen via het rijkstelefoonnet. De kabels worden in die periode ondergronds gebracht naar een aantal ‘opstijgpunten’. Vandaar gaan ze bovengronds verder met behulp van telefoonpalen. In de beginfase worden de dorpen in het buitengebied bediend door slechts een enkele aansluiting.
Nog rond 1910 was het aantal gesprekken slechts plm. 750 per jaar (op 53.000 inwoners). Landelijk is pas in dat jaar het aantal telefoongesprekken hoger dan het aantal verzonden telegrammen.
Het beheer van het gemeentelijk net gaat in 1916 over naar het rijk. Er zijn dan plm. 650 aansluitingen. In 1926 neemt het rijk ook de eigendom van het net over. In 1933 zijn er 2270 aansluitingen, in 1984 plm. 53.500.
De Enschedese telefooncentrale is sinds 1915 gevestigd op de bovenverdieping van het politiebureau, dan aan de (Korte) Haaksbergerstraat; sinds 1933 op de bovenverdieping van het postkantoor, eveneens aan de Haaksbergerstraat. Het telefoonnet is dan al gedeeltelijk geautomatiseerd. Het is ook mogelijk (-2007) gebruik te maken van de telexdienst. Tussen 1925 en 1962 wordt het Nederlandse telefoonnet volledig geautomatiseerd. In 1963 komt de huidige centrale aan de Zuiderhagen in gebruik.
Tot de nutsvoorzieningen behoren aan het eind van de 19e eeuw ook de gasfabriek en het waterleidingbedrijf. Een elektriciteitsbedrijf dateert eerst uit de 20e eeuw.
De straatverlichting in Enschede bestaat, nog in 1840, uit een beperkt aantal olielampen. Er staan acht lantaarnpalen langs de openbare weg en er zijn 28 reverbères (lantaarns die aan een katrol worden opgetrokken om te kunnen worden aangestoken). Particulieren verlichten hun huizen eveneens met olielampen, of – de minder welgestelden – met petroleumlampen. Per 1 januari 1859 wordt door de lantaarnopstekers voor het eerst gasverlichting ontstoken: 45 lantaarns.
Het gas wordt geleverd door een particuliere maatschappij vanuit een fabriek aan de Zuiderhagen (op de plaats van het tegenwoordige Holland Casino). De gashouder heeft een volume van 250 m3.
De fabriek wordt in 1880 door de gemeente overgenomen. Er zijn dan zes ovens en drie gashouders, alsmede een buizennet van 13 km. Ook een aantal particulieren en bedrijven zijn inmiddels aangesloten. Vanaf 1899 worden gloeikousjes gebruikt als branders.
Een gashouder van 28.000 m3 verrijst rond 1904 bij een nieuwe gasfabriek aan de Lippinkhofsweg. In 1936 wordt ook Glanerbrug op het gasleidingnet aangesloten. Na de Eerste Wereldoorlog wordt voor de straatverlichting langzamerhand overgegaan op elektriciteit. De laatste gaslantaarn verdwijnt in 1922.
Na 1959 wordt in Nederland het gas betrokken uit de aardgasvelden in Groningen, c.q. wordt gas geïmporteerd uit Oost-Europa. Het gemeentelijk gasbedrijf dat alleen nog een administratieve en onderhoudsfunctie heeft gaat in 1972 op in de gemeentelijke dienst voor de Openbare Nutsbedrijven. De eigen gasfabriek wordt gesloopt.
Het besluit over te gaan tot de oprichting van een eigen waterleidingnet, dat – vooral ook uit overwegingen van volksgezondheid en hygiène – stadsputten en pompen moet vervangen, dateert uit 1889. Een stadspomp bevindt zich tot dan onder meer op de Oude Markt bij het (voormalige) kerkhof.
Het water voor particulieren – de fabrieken kennen elk een eigen waterwinning – wordt naderhand gewonnen uit een reeks putten in het waterwinningsgebied Weerseloseweg, na 1939 ook uit een gebied bij Losser en – na WO II – tot 2008 ook uit water uit het Twentekanaal. Glanerbrug verkreeg het water uit Gronau.
Het gemeentelijk waterleidingbedrijf is inmiddels opgeheven. De levering van water gebeurt nu door het bedrijf Vitens.