Als 50 jaar na het ‘stadverbrennen’ op 7 mei 1912 op de Oude Markt het brandmonument wordt onthuld wordt in een feestcantate gezongen dat de stad ‘reeds jaren lang geniet van voorspoeds zegeningen’ en wordt de wens uitgesproken ‘dat de stad steeds groter gloor’. Overigens is er ook de bede ‘bewaar, o God! ons voor zulk een wee en zegen ’t nieuwe Enschede’. Die bede is niet vervuld.
De herbouw van Enschede na 1862 wordt voortvarend aangepakt. De bedrijven worden veel moderner opgebouwd en door de aanvoer van kolen per spoor is stoomkracht veel voordeliger geworden. In 1867 zijn er al weer 11 spinnerijen met 63.350 spillen en 13 stoomweverijen met 2.659 weefgetouwen. In 1870 70.460 spillen en 3.231 weefgetouwen. Het aantal stoommachines bedraagt zeker 900.
Nieuwe bedrijfsnamen – deels al daterend uit een eerdere periode – zijn die van Stoomweverij Nijverheid (Haaksbergerstraat/Nijverheidsstraat, 1860), weverij J.F.Scholten &Zn (Haaksbergerstraat/Koningsstraat, 1863), de stoomververijen S.J. (1870) en N.J.Menko (1876), katoenspinnerij Bamshoeve (Lasondersingel, 1896), katoenspinnerij Ter Kuile Cromhoff (een voortzetting van eerdere bedrijven). Ook: de machinefabrieken Sanders& Zn (Molenstraat, 1872) en Sepp & Co (Parallelweg, 1872).
De fabrieken worden bij voorkeur gebouwd langs de spoorlijnen.
In de stad zelf verrijzen na de brand rond de Oude Markt, aan de Markt- en Langestraat en her en der langs de invalswegen ruime herenhuizen met diepe tuinen. Het kerkhof op de Oude Markt wordt bestraat; de pastorie niet weer opgebouwd. De grachten worden gedempt met het puin van de brand.
Eind 19e eeuw zijn er ook plannen om de stadsweiden te bestemmen voor woningbouw. Aan brede lanen (zoals de tegenwoordige Tromplaan) kunnen op ruime percelen aanzienlijke huizen worden gebouwd, waarin ook voldoende ruimte is voor huishoudelijk personeel. Ten behoeve van de aanleg van een toegangsweg (de huidige Brammelerstraat) wordt een huis van de familie Van Heek gesloopt. B.W. Blijdenstein laat als een van de eersten een nieuw pand bouwen aan het Hoedemakersplein.
De fabrieksarbeiders wonen doorgaans in achterstraatjes, in slechte woningen zonder veel zonlicht. In 1857 worden voor het eerst door een fabrikant (30) arbeiderswoningen gebouwd: de Lange Huus aan de Hengelosestraat (tussen Boddenkampsingel en Westerstraat); in 1861 gevolgd door 33 zgn. ‘afdakswoningen’ op De Krim (ter hoogte van de Edo Bergsmalaan) en – na de brand – in 1862 ter plaatse door nog eens 112 woningen. Veertig woningen komen er op De Heurne (het buurtje Sebastopol) en 12 huizen bij Hoog en Droog. De buurt Mexico ligt aan de Veenstraat/Beukinkstraat. Sommige buurtjes krijgen in de volksmond een naam die herinnert aan de – eveneens ellendige – omstandigheden tijdens de Krimoorlog of de Mexicaanse Onafhankelijkheidsoorlog.
Alle huizen werden gebouwd in steen, maar tellen slechts twee kamers waarin de (doorgaans grote) gezinnen moeten leven. De zolderingen zijn niet afgescheiden: men kan zonder belemmering van het ene huis naar het andere lopen. Hygiëne is er ver te zoeken; er is w.c. noch riolering. Volgens de Enschedese Courant gaat het om ‘ellendige hokken die men, als gold het een satire, met de naam woningen bestempelt’. De woningbouw wijkt overigens niet af van die in andere steden. De arbeidersbevolking in Nederland woont in de 19e eeuw voornamelijk in gangen, stegen en sloppen.
Inmiddels stijgt het aantal inwoners van de stad Enschede van 12.700 in 1884 (na een uitbreiding van het grondgebied ten koste van de gemeente Lonneker), via 23.000 in 1899 tot 36.000 in 1912. De woningproductie houdt daarmee geen gelijke tred. Per jaar worden echter slechts 2-300 nieuwe woningen gebouwd, waardoor de woningsituatie niet structureel verbetert; er vindt een ‘opstapeling van menschen’ plaats. Uiteindelijk wordt in 1906 op instigatie van de burgemeester en een arbeidersvakvereniging de woningbouwvereniging ‘De |Volkswoning’ opgericht, die van 1908-1910 325 woningen bouwt in verscheidene buurten van de stad en in de jaren 1911 en 1912 nog eens 253. Het grootste project is in later jaren ’t Pathmos’ (genoemd naar een buitenhuis van de familie Van Heek aan de Haaksbergerstraat) met 1.200 woningen. De aangrenzende ‘Drentse buurt‘ (voor voormalige veenarbeiders uit Emmen e.o.) telt 200 woningen.
Men bouwt niet nog meer ‘woningwetwoningen’ (woningen onder het regime van de Woningwet uit 1901) om ‘het particulier initiatief niet de pas af te snijden’.
Rond 1910 worden ook door fabrikanten weer ‘werkmanswoningen’ gebouwd. Leidend daarin is Van Heek & Co.
Werkmanswoningen worden (uit een beschrijving anno 1908) gebouwd in blokken van twee, met een tussengang van plm. 1 meter. Aan de straat ligt een mooie kamer, gevolgd door een tussenkamer met een raam naar de gang en een woonvertrek. Daarachter de ‘bijbouw’, waarin een keukentje van 16 m2. Boven bevinden zich twee slaapkamers voor jongens, c.q. voor meisjes en ook nog een zolder.
De woningen meten 4.5 x 10 m. op een perceel van 25 m. diepte. ‘Er is dus grond vrijgelaten voor tuin en voor enkele liefhebberijen naar des werkmans hart, waaronder hier ter stede het houden van hoenders niet de laatste plaats inneemt’. Het houden van een varken houdt het gezinsinkomen enigszins op peil.
Het stadsbeeld van Enschede vertoont al met al in het begin van de 20e eeuw, met name ook in en rond het centrum, een reeks van fabrieken met hun kenmerkende fabriekspijpen, afgewisseld door buurtjes met arbeiderswoningen en – tussen het stadscentrum en het Volkspark – een villawijk. Een echt stadscentrum met winkels, kantoren en publieke gebouwen is er niet.