35. Nutsvoorzieningen 2

Stadsgeschiedenis

Als in andere steden wordt eind 19e eeuw ook in Enschede het composteerbare as en vuilnis  aan de huizen opgehaald met een ‘aschkar’ (een handkar).  De gemeente heeft daartoe een contract afgesloten met een landbouwer.

Tot 1862 wordt ook veel afval eenvoudigweg in de stadsgracht gegooid. Periodiek wordt het vuil door een modderschuit opgedregd en verzameld op de zgn. ‘modderbrink’ (ter plaatse van het huidige Holland Casino). Uiteindelijk komt het terecht op de Konijnenberg (bij de huidige Gemeentewerfstraat).  Na de stadsbrand vervalt deze mogelijkheid: de gracht wordt gedempt met puin.

Beertonnen voor menselijke fecaliën worden – voor zover de mest niet in eigen tuin wordt gebruikt – afzonderlijk opgehaald. Men kan een abonnement nemen op deze voorziening. Een volle ton wordt steeds geruild voor een lege, waarna de ton wordt geleegd en gereinigd op het terrein van de gemeentewerf.

In 1898 wordt besloten het vuil buiten de stad te brengen. Enschede heeft dan 23.000 inwoners. Het aanbod van afval neemt toe met het inwoneraantal.  Aangekocht wordt erve Poolman, aan de tegenwoordige Wethouder Nijhuisstraat/ Poolmansweg, beide dan nog zandwegen.

De boerderij wordt verbouwd tot stallingsruimte voor paarden en wagens van de nieuw opgerichte gemeentelijke reinigingsdienst. Huis huisvuil wordt eerst op de natte heide bij de boerderij gestort, maar geleidelijk verrijst er een vuilnisbelt bij de boerderij, die in 1925 al ongeveer 25 m. hoog is. Omwonenden hebben veel last van stank en ongedierte, terwijl de belt ook regelmatig in brand staat.

Enkele jaren eerder zijn dan al de karren die het huisvuil ophalen vervangen door wagens met elektromotor, met een verticaal stuurwiel aan de buitenkant. De wagen is dus ook van buiten te besturen. Om het vuil op de top van de vuilnisbelt te krijgen worden transportbanden gebruikt. Het vuil zelf wordt verzameld in vuilnisbakken van 100 liter, die bij elk aangesloten perceel worden verwisseld voor een schone bak. De vuile bakken worden bij de reinigingsdienst schoongemaakt.

In 1924 koopt de gemeente 60 ha grond aan in het Usselerveen; in 1932 nog eens 120 ha (bij de Moorvenweg). Er moet nu een verbinding komen tussen de stortplaats en het Usselerveen. Daartoe wordt gebruik gemaakt van een smalspoorlijn ter lengte van 6 km. Per 1 oktober 1926 wordt de bestaande vuilnisbelt gesloten, maar eerst tijdens WO II wordt een deel van de vuilnisbelt afgegraven en – na gezeefd te zijn – als compost verkocht.

Als in  1951 de wijk Stadsveld wordt gebouwd  wordt het overlaadstation aan de Weth. Nijhuisstraat gesloten en vervangen door een station aan de Usselerrondweg. Het traject van de smalspoorlijn wordt daarmee 2 km. ingekort.

Het Usselerveen wordt vanaf 1931 in cultuur gebracht door het land met het oude afval op te hogen en vruchtbaar te maken. De opbrengst valt tegen omdat de grond te veel onverteerbare stoffen bevat. Daaronder potten en pannen, glaswerk, kokosmatten en schoenen. Het resterende deel van de berg aan de Poolmansweg is naderhand overgebracht naar het Rutbeek.

In 1954 besluit de gemeenteraad tot het bouwen van een composteringsinstallatie op een terrein achter de waterzuiveringsinstallatie aan de Elsbeekweg. Een verbrandingsoven voor het niet composteerbare afval blijkt echter al snel te weinig capaciteit te hebben.

In 1969 wordt het Openbaar Lichaam Vuilverwerking Twente opgericht, waaraan een 7-tal gemeenten deelnemen. Perscontainerauto’s brengen het stedelijk afval naar stortplaats ‘Het Rikkerink’ in Delden. Sinds 1986 is de stortplaats en vuilverbranding ‘Boeldershoek‘ in gebruik, ten dienste van de gemeenten Hengelo en Enschede. Het afval wordt inmiddels zo veel als mogelijk is gescheiden aangeboden. Daartoe wordt gebruik gemaakt van containers voor restafval en groenafval per perceel, of van glasbakken en straatcontainers voor plastic of kleding op centrale punten in de wijken.

In 1900 wordt de riolering van de stad vernieuwd en uitgebreid. In de twintiger jaren wordt het tonnenstelsel langzamerhand vervangen door een systeem waarin elk perceel standaard is voorzien van een toilet met waterspoeling. Maar pas rond 1960 had iedereen in de stad waterspoeling.

Het afvalwater, ook dat van de fabrieken, loost op beken en sloten, waarvan het water nogal eens de kleur aanneemt van de verf die op een bepaald moment wordt gebruikt. De stankoverlast wordt ondraaglijk.

In 1915 wordt een afvalwaterzuiveringsinstallatie gebouwd aan de Bruggertstraat; in 1920 gevolgd door een verbeterde installatie en in 1939 door een geheel nieuwe inrichting op het huidige terrein aan de Bruggenmorsweg. Door de oorlogsomstandigheden is de installatie pas in 1951 volledig in bedrijf.

De huidige waterzuiveringsinstallatie wordt beheerd door waterschap Regge en Dinkel en dateert uit 2000.

In 1899 besluit het gemeentebestuur tot het bouwen van een ‘gemeentefabriek voor electriciteit’ aan de (huidige) Windbrugstraat (nu nog een verdeelstation). Er zijn in dat jaar 38 aansluitingen voor licht en 25 voor kracht (in de fabrieken). In 1908 is het aantal gestegen tot 141 voor licht en 67 voor kracht.

De gemeentefabriek moet dan worden uitgebreid in verband met de komst van de elektrische tram tussen Enschede en Glanerbrug. Besloten wordt de stroom voor de stad via een ondergrondse kabel te betrekken van de fa Crul en Willink in Hengelo, de latere Heemaf.

Weliswaar wordt in 1910 het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf opgericht; de stroom wordt echter geleverd door centrales in Hengelo en na een nieuwe fusie (1951) ook door de IJsselcentrale in Zwolle. De centrale in Hengelo is in 1997 gesloten. Het GEB heeft jarenlang de administratie van de levering van elektriciteit aan de inwoners van Enschede gevoerd en ook overigens dienst gedaan als plaatselijke vertegenwoordiging van het productiebedrijf.